De mijnboor
De mijnen
bestonden vroeger uit veel tunnels diep onder de grond. Aan de randen van die
tunnels waren een soort gaten waar steenkool uit werd gewonnen. Ze waren soms
meters diep.
Als men in de mijn werkte, had men een machine nodig om de steenkool los te maken en in kleinere stukken te hakken. Eerst gebruikte men een pikhouweel om de steenkool al een beetje losser te maken. Daarna gebruikte men de mijnboor. Het was een erg zwaar ding, zo’n 7 tot 8 kilo. Het was erg moeilijk om met de boor te werken, want het was donker in de mijn, de boor was erg zwaar en je moest vaker op je rug of buik in een heel smal gat gaan liggen om de steenkool los te halen.
Als men in de mijn werkte, had men een machine nodig om de steenkool los te maken en in kleinere stukken te hakken. Eerst gebruikte men een pikhouweel om de steenkool al een beetje losser te maken. Daarna gebruikte men de mijnboor. Het was een erg zwaar ding, zo’n 7 tot 8 kilo. Het was erg moeilijk om met de boor te werken, want het was donker in de mijn, de boor was erg zwaar en je moest vaker op je rug of buik in een heel smal gat gaan liggen om de steenkool los te halen.
Als men de
steenkool eenmaal los had, werd de steenkool besproeid met water. Zo gaf de
steenkool minder stof af. Daarna werd de steenkool op een transportband gegooid die de steenkool
naar de kolenwagens bracht. Zo werd de steenkool naar boven vervoerd.
Het werk was
gevaarlijk. Als men de steenkool los had kon er wel eens gas ontsnappen dat
tussen de steenkool zat. Daarom hadden
de mijnwerkers vaker een vogeltje bij zich. Als dat vogeltje dood ging hing er
te veel gas in de lucht. Dat gas was soms dodelijk. Als er maar een vonkje vuur
bij kwam, ontplofte de boel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten