In de
16de eeuw verschenen de echte strijkijzers. De eerste waren heel simpel: platte
stukken metaal, taps toe- en soms uitlopend, met een greep. Ze werden op de
kachel of boven open vuur verhit, zodat de greep haast net zo heet werd als de
onderkant. Het handvat werd daarom soms omwikkeld met leer of textiel, daardoor
verbrandde je je handen niet snel.
Om zonder
pijn en brandwonden te kunnen strijken, zijn in de loop van de tijd heel wat
slimme trucs bedacht. Sommige strijkbouten kregen heel hoge staanders, zodat de
greep ver verwijderd was van de het onderkant. Andere werden tussen voet en
greep voorzien van isolatiemateriaal tussen de bevestigingspunten, stukjes
asbest bijvoorbeeld.
De oudste
strijkijzers bleven niet lang heet. Lekker doorwerken was er dus niet bij.
Daarom was het zaak, 'meer dan één ijzer in het vuur te hebben.
Er werden
zelfs speciale kacheltjes voor gemaakt, met platte zijkanten waar tegenaan men
minstens vier strijkijzers tegelijk kon verhitten. De aanvoer van de
noodzakelijke zuurstof en de afvoer van de rook vonden meestal plaats via
openingen in de zijkanten. Er zijn echter ook strijkijzers met een echt
schoorsteentje gemaakt. Dat stond rechts buitenboord om de hand van de
strijkster te sparen.
Waarom heb ik voor dit voorwerp gekozen?
Ik heb
gekozen voor de strijkbout, omdat mijn overgrootmoeder deze aan mijn oma gaf.
En ik zag het een keer staan bij mijn oma. Mijn overgrootmoeder deed vroeger
bij een rijke familie de was en de kleren maken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten